Het goede nieuws is dat er eindelijk werk wordt gemaakt van het uitwerken van een sluitende juridische basis om ingeval van een pandemie maatregelen te kunnen treffen.
Al meer dan een jaar wordt de huidige pandemie door de regering te lijf gegaan met ministeriële besluiten die gebaseerd zijn op de wet op de civiele veiligheid.
In tegenstelling tot eerdere berichtgeving is het huidige voorontwerp van de regering niet langer een “catch-all” noodwet. Dit terwijl minister Vandenbroucke nog een brede noodwet voor ogen had. Hij definieerde een mogelijke crisis veel te breed: “een gebeurtenis die een groot aantal mensen potentieel kan treffen, die de gezondheid aantast of kan aantasten en mogelijk de factor van sterfte verhoogt.”.
Het is dan ook een stap vooruit dat in het voorliggend ontwerp verregaande maatregelen die vrijheden zwaar beperken enkel kunnen ingeval de regering op basis van wetenschappelijke gegevens de epidemische noodsituatie kan uitroepen. Het parlement krijgt effectief medezeggenschap. Zij dient te bevestigen bij gewone meerderheid dat er effectief sprake is van een epidemische noodsituatie. So far, so good.
Jammer genoeg wordt het parlement terug in een rol van observator gedrongen eenmaal de epidemische fase is vastgesteld.
Het principe blijft dat de regering de maatregelen neemt, zonder toestemming van het parlement, zodra de epidemische noodsituatie is uitgeroepen. Zij kunnen de maatregelen treffen waarmee we heden jammer genoeg maar al te vertrouwd zijn, zijnde lockdown, avondklok, sluiten ondernemingen, etc.
Deze maatregelen moeten wel:
- noodzakelijk zijn;
- geschikt zijn;
- in verhouding zijn tot het nagestreefde doel (proportioneel)
De vrijheidsbeperkende maatregelen worden nog steeds getroffen door een ministerieel besluit dat weliswaar in de ministerraad wordt overlegd en dit voor een periode van drie maanden.
Het blijft schokkend om vast te stellen dat eenmaal het parlement haar fiat heeft gegeven de Minister van Binnenlandse Zaken een vrijgeleide heeft om binnen de zeer brede krijtlijnen van de pandemiewet noodmaatregelen uit te vaardigen. Het parlement heeft enkel recht op een maandelijks verslag en het mag vragen stellen…
Waar loopt het mis?
- Het parlement wordt herleid tot een toeschouwer
Hier is het aangewezen om deze pandemiewet even te duiden. Hoe men het ook draait of keert, het betreft deels een Bijzondere Machtenwet.
Er wordt immers de bevoegdheid opgedragen aan de uitvoerende macht om gedurende een zekere termijn (drie maanden, één maal verlengbaar) nuttige en noodzakelijke maatregelen te treffen op een groot aantal vaag omschreven domeinen teneinde een algemeen bepaalde doelstelling (bestrijden epidemie) te bereiken waarbij de geldende wetgeving opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen wordt.
Niet alleen wordt het parlement herleid tot een toeschouwer eenmaal de pandemie is vastgesteld maar de maatregelen behoeven ook geen bekrachtiging achteraf door het parlement.
Dit onbegrijpelijk wantrouwen jegens het parlement is stuitend. Men schijnt te vergeten dat het toekennen van bijzondere machten verantwoord wordt door de overtuiging dat de parlementaire wetgevingsprocedure geen snelle en gecoördineerde ingrepen zou kunnen waarborgen.
Daar waar deze redenering kon opgaan in een tijd waar informatiesnelheid en doorstroom nog beperkt was is dit heden ronduit achterhaald.
Voor zij die stellen dat bij een pandemie er snel moet worden opgetreden en dat het parlement niet snel genoeg zou kunnen optreden hoeft men maar over de grens te kijken.
In Nederland acht men de democratie en dan in het bijzonder het parlement wel in staat om detailmaatregelen wel te stemmen en goed te keuren.
Dit wantrouwen van de uitvoerende macht jegens het hart van de democratie is stuitend en het is een gemiste kans. Als men maatregelen treft die rechten en vrijheden van de burgers beperken om een dreigende pandemie af te wenden is het daadwerkelijk betrekken van het parlement een troef.
Doordat ook het parlement daadwerkelijk de kans krijgt om zich achter deze maatregelen te scharen vergroot dit daadwerkelijk het maatschappelijk draagvlak voor de maatregelen. Deze zullen beter nageleefd worden gezien ze de steun genieten van de meerderheid van de parlementsleden.
Wij pleiten er hier niet voor om elke detailmaatregel die wordt getroffen in het kader van de pandemie aan het parlement voor te leggen maar wel deze maatregelen die ingrijpen op het privéleven. Het lijkt het minimum minimorum voor een democratie die naam waardig om maatregelen die het privéleven drastisch inperken worden voorgelegd ter goedkeuring aan het parlement.
Ook komt dit aldus de rechtszekerheid ten goede. Meer nog, deze nieuwe wet dreigt ongrondwettig te zijn (art. 105 GW).
- De vrijheidsbeperkende maatregelen worden via Ministerieel Besluit genomen
Het Ministerieel Besluit wordt getroffen na overleg in de Ministerraad. Dit is niet alleen hoogst ongebruikelijk maar het is vooral ongrondwettelijk. Er wordt beslissingsmacht gedelegeerd naar de individuele minister. Artikel 105 van de Grondwet spreekt expliciet over de Koning. Er kan enkel een wettelijke delegatie door het parlement worden gegeven aan de voltallige regering (de Koning) en dus niet aan één specifieke Minister. Zelfs bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 werd er voor nog verregaandere vrijheidsbeperkende maatregelen dan vandaag overleg gepleegd bij de Raad van Verenigde Ministers.
Het is dan ook vreemd dat men hardnekkig blijft vasthouden aan deze ongrondwettelijke werkwijze. De Raad van State heeft zich tot op heden nog niet uitgesproken over de delegatie aan de minister. Het weze duidelijk dat dit de toets van het Grondwettelijk Hof niet zal passeren.
Besluit
Het is positief dat men eindelijk kiest voor een wettelijke verankering van de nu al meer dan een jaar durende inperking van allerhande vrijheden en rechten tengevolge de pandemie. Ook is het niet langer een catch-all noodwet die bij eender welke crisissituatie kan worden ingeroepen maar dus enkel en alleen ingeval van een vastgestelde pandemie.
Wat blijft is een ingebakken wantrouwen jegens het parlement. Het parlement wordt enkel betrokken bij de discussie of er inderdaad sprake is van een epidemische noodsituatie.
Eenmaal deze situatie is vastgelegd wordt het parlement herleid tot de rol van een toeschouwer en dit voor een periode van drie maanden (die bovendien kan worden verlengd).
Terwijl veel politici de mond vol hebben over de kloof met de burger en men allerlei projecten op de rails wil zetten om de burger meer te betrekken in het beleid en men het parlement terug in ere wil herstellen, doet men hier net het tegenovergestelde.
Het voorliggend ontwerp van pandemiewet ademt wantrouwen uit jegens het parlement. Wij zien met grote zorg dat de doeltreffende controle van de uitvoerende macht door de wetgevende macht gehinderd wordt en dat het parlement tevens medezeggenschap wordt ontzegd en dat op een moment waarbij fundamentele rechten en vrijheden worden buitenspel gezet door een Ministerieel besluit.
We kunnen alleen maar aandringen dat het Parlement in deze haar rol speelt en dit Ontwerp grondig bijstuurt.
De Liberale Wereld