Waarom het recht op vrijemeningsuiting zowel het paradepaard als het zorgenkind is van het liberalisme.
Vrijheid, een van de belangrijkste concepten binnen het liberalisme. Vrijheid van geloof, vrijheid van vergadering, vrijheid van beweging, vrijheid van jezelf te zijn, vrijheid van te houden van wie je wilt en dan is er ook nog vrijheid van meningsuiting. De ene keer wringt daar het schoentje, de andere keer is het onze grootste redding. Met het actuele debat rond haatspraak kunnen we duidelijk zien hoe deze vrijheid kan botsen met de andere basisprincipes van het liberalisme.
De basisprincipes van het liberalisme komen meestal goed overeen met de vele vrijheden waarvoor ze pleit. Respect en tolerantie zijn twee voorbeelden van deze basisprincipes. Tolerantie want als iedereen vrij is om zichzelf te zijn, dan moeten we er ook respect voor hebben dat we allen verschillend zijn. Zeer verschillend zelfs op vlak van opvoeding, cultuur, geloof en ideologieën. Als liberaal wordt verwacht dat je respect opbrengt voor de andere ideologieën en mensen erover laat spreken. Dit is een voorbeeld waar vrijheid, respect en tolerantie hand in hand gaan. Ik geloofde dat dit altijd zo was, dat deze basisprincipes nooit frontaal tegen elkaar zouden komen te staan. Maar met de actuele debatten over het strafbaar stellen van haatspraak zie ik een botsing tussen onze tolerantie en de vrijheid van meningsuiting.
Vrijheid van meningsuiting geeft ons het recht om onze mening te zeggen zonder restricties, alhoewel aanzetten tot geweld en discriminatie ondertussen al strafbaar zijn. Dit valt makkelijk te legitimeren aan de hand van veiligheid van mensen en gelijkheid van kansen. Een inperking is hier dus gerechtvaardigd. Nu, hoe kunnen we dit wetvoorstel tegen haatspraak legitimeren? Want ondanks dat haat volgens Alexander De Croo geen mening is, is dit een moeilijke lijn om te trekken. Wanneer ik zeg dat ik veerboten haat, dan is dit een mening en misschien ook haatspraak want als het aan mij lag zouden die boten niet moeten bestaan en mogen die verdwijnen. Ik hou niemand anders fysiek tegen om op een veerboot te stappen en praat hen er ook geen angst over aan. Dit zal niet strafbaar zijn omdat het niet tegen personen is, maar het toont wel het concrete gebrek aan legitimatiegrond. Niemand zijn veiligheid is direct in het gedrang gebracht en ik heb geen kansen weggenomen van de veerboot, daarbij zet ik ook niemand anders aan tot het haten, maar ik heb wel haat gesproken. Dus als deze inperking vanuit het recht van meningsuiting wordt bekeken, is deze niet legitiem.
Zo simpel is het echter niet. Want we kunnen het ook bekijken vanuit het oogpunt van tolerantie en respect. Moet de gehate persoon tolerantie opbrengen voor deze mening ondanks dat deze zeer kwetsend was? Of moet de persoon, die zijn haatspeech afsteekt, tolerantie tonen door zijn haatspraak niet te zeggen zodat hij die personen niet kwetst? Als we echt spreken over tolerantie en respect is er misschien een gulden middenweg al is dit niet zeker, maar tolerantie alleen wordt door iedereen anders geïnterpreteerd. Echter, het Liberalisme heeft daar een efficiënte maatstaf voor. Er is tolerantie voor zover je de vrijheden van een ander niet beknot. Door gewone haatspraak wordt de vrijheid van mensen niet direct beknot. Al lijkt het mogelijk dat hun vrijheid indirect aangetast kan worden. Waarom kunnen we een wet tegen haatspraak wel verdedigen? Wanneer het gaat om het verlies van rechten bv. wanneer je als minderheid veel haat tegen u te horen krijgt. Het is dan best mogelijk dat men schrik krijgt van deze maatschappij, om buiten te komen of om voor zichzelf op te komen. Op die manier is er dus wel een groot verlies van vrijheden en rechten.
Het gaat dus om een botsing van twee vitale basisbeginselen van het liberalisme. Geen van beide kan het juiste of foute antwoord geven. Ook is het zeer moeilijk om een van deze beginselen hiërarchisch hoger te plaatsen dan de andere. Verschillende stromingen binnen het Liberalisme zullen anders op dit dilemma antwoorden, maar persoonlijk heb ik er geen antwoord.
Tot slot, vrijheid van meningsuiting maakt het Liberalisme tot wat ze is. Elke liberale kandidaat kan (of tegenwoordig zelfs ‘kon’) het pleiten? Is het in tijden van groeiende polarisering nog wel liberaal om voor deze absolute vrijheid van meningsuiting te pleiten? De waarheid is dat er ook hier geen goed antwoord op bestaat. Hierdoor is de vrijheid van meningsuiting momenteel zowel het paradepaard als het zorgenkind van het liberalisme. Hoe dan ook, onze liberale politici zullen beslissingen moeten maken voor deze wet en deze moeten kunnen legitimeren naar andere liberalen toe.
Charlotte Verbeke voor De Liberale Wereld