Aanleiding
Twee weken geleden lanceerden PS en Sp.a een wetsvoorstel dat organisaties, die aanzetten tot haat, geweld en discriminatie, kan verbieden. Het voorbeeld waar zij naar verwijzen is Schild en Vrienden.
Hoe willen ze dit concreet doen?
Hun bedoeling is om de wet op privémilities uit 1934 aan te passen. Deze wet kwam niet toevallig rond deze periode. Het land zat in het midden van een zware economische crisis, wat de invloed van extremistische narratieven vergrootte. Met deze wet trachtte men onder meer de vorming van politiek geïnspireerde knokploegen tegen te gaan.
Deze wet zegt concreet: “Elke private militie of elke andere organisatie van private personen waarvan het oogmerk is geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats op te treden, is verboden”.
Het is echter niet de eerste keer dat ze deze wet willen aanpassen, ook in 2012 lanceerden zij dit voorstel, maar het raakte niet goedgekeurd. Specialisten vonden deze maatregel te verregaand.
Proportionele maatregel?
Belgische Grondwet Artikel 27:
“De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen.”
Als liberalen pleiten wij natuurlijk voor zoveel mogelijk vrijheid (vb. vrijheid van meningsuiting, pers, vereniging, etc.) omdat dit net het beste middel is om druk uit te oefenen op bestuur en maatschappij. Vrijheid is een voorwaarde voor de vorming van een democratische liberale staat. Daarom is dit een van de meest fundamentele grondrechten.
Echter, liberalen hebben geen pasklaar antwoord op de vraag waar vrijheid eindigt en waar repressie begint. Is dit wanneer je kritiek uit, wanneer je discrimineert en haat zaait? Liberalen zijn er onderling verdeeld over.
Wat wel vaststaat is dat, wanneer een verbod op discriminerende en racistische meningsuitingen niet tot meer gelijkheid en minder discriminatie of racisme bijdraagt, de balans overhelt naar expressievrijheid en er dan van een strafrechtelijke aanpak moet worden afgezien. Het is dan onzeker of de bestraffing wel zal leiden tot de vernietiging van de onderliggende gedachtegangen. Het zal net moeilijker worden om de racistische tendensen in de maatschappij te bestrijden, beperkingen opleggen is dan niet gerechtvaardigd (Dietger, 2010).
Wij geloven niet dat deze maatregel zal leiden tot het gewenste effect. Bestraffing zal hier niet leiden tot de vernietiging van hun onderliggende gedachtegangen. Zij zullen zich blijven verenigen, zij het op een illegale manier. Wij hebben als maatschappij de morele plicht om hun sociale norm te beperken. Dat wil zeggen dat als iemand in een vriendenkring zich racistisch gaat gedragen, de andere leden van een vriendenkring geneigd kunnen zijn om dit ook te doen, zonder dat zij daar zelf specifieke redenen voor hebben. Wij moeten ervoor zorgen dat deze sociale norm klein blijft, aantonen dat het niet oké is om haat te zaaien en te discrimineren.
De problemen die we vandaag zien, namelijk een groeiende aanhang voor extremistische partijen binnen een democratie, zijn niet nieuw. Karl Popper, een bekende liberaal van de 20ste eeuw, schreef reeds hierover in zijn boek The Open Society and Its Enemies.
Dit boek werd geschreven tijdens de beginjaren van de Tweede Wereldoorlog. Duitsland was nog stevig vooruitgang aan het boeken aan alle fronten, en het leek er zelfs op dat ze de oorlog zouden winnen. Popper probeerde met dit boek een antwoord te vinden op de vraag waarom sommige intellectuelen sympathie hebben voor totalitarisme en wat de wortels hiervan zijn. Zo passeren onder meer Plato, Hegel en Marx de revue.
Uiteindelijk poneert Popper zijn eigen visie rond hoe om te gaan met groeiend extremisme in een democratisch systeem onder het begrip ‘paradox of tolerance’.
Dat betekent dat als een samenleving onbegrensd tolerant is, haar tolerante karakter zal verdwijnen onder invloed van intoleranten. Met andere woorden, als de samenleving ongelimiteerd tolerant is, als we niet bereid zijn om een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens verdwijnen, en met hem de tolerantie… (Popper, 1945).
Zoals deze stelling van Popper bewijst, zijn groeiende extremistische tendensen in een democratische maatschappij niet nieuw. Onze liberale voorouders kregen hier ook mee te maken en hadden in vele gevallen zelfs oplossingen klaarliggen. Vandaag de dag zien we op veel plaatsen in de wereld, inclusief in ons eigen Belgenland, het spookbeeld weer opduiken van intolerantie, illegale wapendracht, blinde haat en racisme.
De gereedschappen tegen deze spookbeelden liggen klaar, men moet enkel de wil hebben om ze te gebruiken. De methods of delivery mogen dan wel veranderd zijn (vlugschriften versus sociale media), de diepe kern is dat niet.
Toch zien we dat de meerderheid liever wegkijkt, liever met zichzelf bezig is of ontkent dat er een groeiend probleem is. De grootste bondgenoten voor totalitarisme zijn dan ook normale, degelijke mensen die hun ogen sluiten.
Extremisme en totalitarisme komen nooit via de voordeur binnen in vol ornaat. Eerder als een kleine kankergezwellen die zich vasthechten aan de periferie en daarna steeds groeien, zich voedend op haat en miserie, om vervolgens het hele systeem ziek te maken met alle gevolgen van dien.
Waar zijn die moedige liberalen die hiertegen willen optreden? Elke beweging tegen totalitarisme, hoe groot of hoe klein waar dan ook ter wereld, begon met een persoon die dacht: ‘We moeten hier iets tegen doen, dit kan niet langer’.
For every man who wants to rule the world, there will always be one man who just wants to be free.
LVSV Bestuurslid & Redactie De Liberale Wereld